22
Landgenooten!
„Eindelijk is dan het oogenblik daar, dat aan al uw onzekerheid een einde maakt. De stormen van de omwenteling zijn voorbij, en het werk, door onze groote voorouders voor twee eeuwen onder groote oneenigheden begonnen, is door ons eindelijk, onder bijna nog grootere zwarigheden, voleindigd. Geen vreemd vorst, onbekend met uw belangen en zeden, zal meer over uw dlerbaarste rechten naar willekeur beschikken; niet meer zal de vrucht van uw nijverheid een prooi voor vreemdelingen zijn ; niet meer zullen uw kinderen voor vreemde en met uw geluk strijdige belangen buitenslands ter slachtbank gevoerd worden, maar ook niet meer zal de oude onzekerheid over de verdeeling van de oppermacht uw krachten verlammen, uw macht ontzenuwen.
„Het is geen Willem de Zesde, die door het Nederlandsche volk is teruggievraagd, zonder te weten, wat het eigenlijk van hem te hopen of te verwachten had. Het is Willem de Eerste, die ,als Soeverein Vorst, naar den wensch van de Nederlanders, onder het volk optreedt, dat eenmaal door een anderen Willem I aan de slavernij van een schadelijke buitenlandsche overheersching ontrukt werd. Uw burgerlijke vrijheid zal door wetten, door een die vrijheid waarborgende constitutie, zekerder dan te voren gevestigd zijn.
”Maar de veerkracht naar buiten, de veerkraçht van volken, wier staatsinrichting, voor het grootste gedeelte, de oorzaak was van de wonderen, die zoo dikwijls Europa deden verstomd staan, zal ook bij ons, door een gelijke veerkracht in evenwicht gehouden worden. Nog slechts weinige opofferingen zijn er noodig, en de naam van Holland zal, gelijk te voren, geëerbiedigd en de vlag der Nederlanden op alle zeeën gezien worden. De groote gebeurtenis is voleindigd. Nederland is vrij, en Willem de Eerste Souverein Vorst van dat vrije Nederland.”
De Prins die in ons land terug was gekomen in de meening, dat hij als zijn vader erfstadhouder zou worden, achtte het gevaarlijk om, zonder daartoe door de uit oud-regenten samengestelde staten te zijn gemachtigd, als constitutioneel soeverein op te treden. Kemper wist hem echter